Een dorp geboren op de grens
Wie door de smalle straatjes van Alcalalí wandelt, voelt haast onvermijdelijk dat de stenen hier verhalen fluisteren. Het dorp, gelegen in de hartslag van de Jalón-vallei, heeft eeuwenlang een strategische en symbolische rol gespeeld in de geschiedenis van het binnenland van Alicante. Alcalalí was nooit het toneel van grootse veldslagen of koninklijke residenties, maar juist een dorp op de grens: tussen berg en vallei, tussen Moren en christenen, tussen verleden en toekomst. En dat maakt de geschiedenis van Alcalalí des te rijker.
Oude wortels onder Moorse heerschappij
De naam *Alcalalí* is een afgeleide van het Arabische *Al-Qal’a*, wat ‘de burcht’ of ‘het kasteel’ betekent. Dit verraadt meteen de oorsprong: tijdens de Moorse periode (8e-13e eeuw) diende Alcalalí als een versterkte nederzetting. Zijn ligging op een natuurlijke verhoging aan de rand van vruchtbare valleien maakte het tot een ideaal punt om de omgeving te controleren en tegelijkertijd de dorpsbewoners bescherming te bieden. In die tijd bestond het dorp uit een ommuurde kern met een aantal wachttorens, waterputten en landbouwterrassen waarop amandelen, vijgen en olijven werden verbouwd.
Onder Moorse heerschappij ontwikkelde Alcalalí zich als een kleine maar goed georganiseerde landbouwgemeenschap. Het werd bestuurd als deel van de taifa van Dénia, en profiteerde van de irrigatiesystemen die de Moren perfectioneerden. Hoewel geen groot politiek centrum, maakte Alcalalí wel deel uit van een netwerk van nederzettingen die samen het binnenland van de Marina Alta bewoonbaar maakten.
De Reconquista en nieuwe machtsstructuren
In de 13e eeuw kwam de Reconquista naar de Jalón-vallei. In 1245 werd het gebied definitief veroverd door de troepen van Jaime I van Aragón, waarmee Alcalalí in christelijke handen kwam. Het dorp werd opnieuw ingedeeld en toegewezen aan verschillende heren als beloning voor hun militaire steun. Dit luidde een periode in van sociale en religieuze veranderingen: moskeeën werden vervangen door kerken, en de Moorse bevolking werd onderworpen aan nieuwe belastingen en verplichtingen. Toch bleven veel Moriscos — bekeerde moslims — nog eeuwenlang deel uitmaken van de dorpsgemeenschap, tot hun uiteindelijke verdrijving in 1609.
De oude muren van Alcalalí kregen in deze periode nieuwe functies en de toren die vandaag nog overeind staat — een stoere, vierkante wachttoren die het dorpsplein domineert — dateert uit deze tijd. Hij was zowel uitkijkpost als toevluchtsoord voor de bewoners bij invallen van bandieten of piraten die via de kust het binnenland binnendrongen.
Een dorp van landbouw en overleven
Vanaf de 17e eeuw stabiliseerde het leven in Alcalalí. De economie bleef kleinschalig en draaide vooral om de opbrengsten van druiven, amandelen en olijven. De druiventeelt werd belangrijker in de 18e en 19e eeuw, toen de zoete *moscatel*-wijn en de mistela grote bekendheid kregen en zelfs werden geëxporteerd naar Noord-Europa. In het dorp openden
kleine bodega’s hun deuren en werden de terrassen op de omliggende heuvels uitgebreid met nieuwe druivenranken.
In deze periode kreeg Alcalalí ook zijn huidige dorpsstructuur: een centraal plein, een parochiekerk gebouwd op de fundamenten van een oudere kapel, en een netwerk van smalle, kronkelende straatjes waar de hitte van de zomer werd getemperd door de schaduw van witte gevels. De dorpsfeesten en religieuze tradities die vandaag nog steeds gevierd worden, kregen in deze tijd hun huidige vorm.
De 20e eeuw: crisis en wedergeboorte
Zoals zoveel dorpen in het binnenland van Spanje kreeg Alcalalí het in de 20e eeuw zwaar te verduren. De Spaanse Burgeroorlog liet zijn sporen na, hoewel de frontlinie elders lag. Families werden verdeeld door politieke overtuigingen, en veel jonge mannen verlieten het dorp op zoek naar werk. De tweede helft van de eeuw zag een gestage leegloop toen bewoners migreerden naar de steden of zelfs emigreerden naar Frankrijk en Zwitserland, op zoek naar betere economische kansen.
Toch bracht deze periode ook het zaadje voor de wedergeboorte van Alcalalí. Vanaf de jaren ’70 kwamen de eerste buitenlanders op de vallei af: eerst wandelaars en avonturiers, later mensen op zoek naar een tweede huis of een nieuw leven onder de zon. Dankzij deze instroom kreeg het dorp een nieuwe impuls. Oude huizen werden gerestaureerd, verlaten terrassen opnieuw beplant en dorpsfeesten nieuw leven ingeblazen met een internationaal publiek.
Tradities die blijven spreken
Vandaag ademt Alcalalí nog steeds zijn rijke verleden. Elk jaar tijdens de *Fiesta de la Floración* viert men niet alleen de bloei van de amandelen, maar ook de kracht van gemeenschap. De toren op het dorpsplein herinnert aan eeuwen van waakzaamheid, de kerkklok luidt als altijd de uren en de stenen straatjes dragen nog de voetstappen van generaties die hier hun leven opbouwden. De geschiedenis is hier niet weggestopt in een museum, maar voelbaar op elke hoek, in elk gebarsten balkon en elke verweerde gevel.