Van Moorse oorsprong tot Spaanse wederopbouw
Wie door de smalle straatjes van Benijófar wandelt, langs witte huizen met blauwe kozijnen, ervaart een levendig dorp met een verrassend rijke geschiedenis. De naam Benijófar zelf, afgeleid van het Arabische Bani Jofar (“kinderen van Jofar”), herinnert aan de eeuwen van Moorse overheersing in het zuiden van Spanje. Zoals veel dorpen in de Vega Baja del Segura ontstond Benijófar als agrarische nederzetting onder islamitisch bestuur, vermoedelijk in de 10e of 11e eeuw.
De vroege bewoners vestigden zich rond de rivier Segura, die als levensader diende in dit droge klimaat. Met slimme irrigatiesystemen (acequias), die in de regio nog altijd zichtbaar zijn, maakten de Moren de bodem vruchtbaar. Benijófar was toen niet meer dan een gehucht, maar wel van belang als schakelpunt in het agrarische netwerk van de streek.
De Reconquista en de Spaanse opbouw
In de 13e eeuw veranderde de situatie drastisch. Tijdens de Reconquista namen christelijke koningen de regio over en kwam Benijófar onder Spaans bestuur. Het dorp werd toegewezen aan edellieden en religieuze orden die het land herverdeelden onder kolonisten uit het noorden van Spanje. De Arabische invloeden maakten plaats voor kastelen, kerken en Spaanse namen.
Het dorp bleef een landbouwgemeenschap, maar kreeg langzaam meer structuur. De eerste kerk, gewijd aan apostel Santiago, verscheen in de 16e eeuw en vormde het centrum van een groeiend dorpshart, waar ambachtslieden, markten en cafés het dagelijks leven bepaalden.
Overstromingen, ziekte en veerkracht
De 18e en 19e eeuw brachten zowel voorspoed als rampspoed. De nabijheid van de Segura zorgde voor vruchtbaarheid, maar ook voor gevaar. De rivier overstroomde herhaaldelijk, met als dieptepunt 1829, toen zware overstromingen huizen en oogsten verwoestten. Ook epidemieën als de pest en cholera eisten hun tol. Toch bleven de inwoners veerkrachtig: huizen werden herbouwd, families hielpen elkaar en het dorp herstelde telkens opnieuw.
Van boerengemeente naar expatdorp
Tot ver in de 20e eeuw bleef Benijófar een eenvoudig landbouwdorp, waar het ritme bepaald werd door oogst en heiligenkalender. De toeristische groei aan de Costa Blanca vanaf de jaren ’60 zorgde voor verandering. Terwijl nabijgelegen badplaatsen volbouwden, bleef Benijófar relatief onaangetast en geliefd bij wie rust zocht, maar toch dicht bij de kust wilde wonen.
Vanaf de jaren ’90 vestigden steeds meer buitenlanders zich hier permanent. Eerst kwamen de Britten, gevolgd door Duitsers, Scandinaviërs en veel Nederlanders en Belgen. Projectontwikkelaars bouwden urbanisaties rondom het historische centrum. Toch bleef de Spaanse kern fier overeind: met processies, markten en jaarlijkse feesten als ankerpunten voor zowel oude als nieuwe bewoners.
Een dorp met geheugen en toekomst
Benijófar heeft zich door de eeuwen heen steeds weten aan te passen. Van Moorse irrigatie tot katholieke kerken, van overstromingen tot wederopbouw, van een boerendorp tot internationale gemeenschap – al deze lagen zijn zichtbaar in het straatbeeld. Oude stenen staan naast moderne villa’s, Spaans weerklinkt naast Nederlands en Engels, en de geur van churros mengt zich met die van Belgische wafels.
Tegenwoordig werkt de gemeente actief aan het behoud van dit erfgoed, met restauraties en culturele evenementen die de geschiedenis levend houden. Juist de verbondenheid met het verleden geeft Benijófar zijn karakter: een dorp dat bescheiden is, maar zijn verhaal blijft vertellen aan wie ernaar wil luisteren.