De Moorse oorsprong: een vruchtbare nederzetting
L’Atzúbia, ook wel Adsubia genoemd in het Spaans, heeft een geschiedenis die diep geworteld is in de Moorse periode. De naam zelf verraadt de oorsprong al: “Atzúbia” komt waarschijnlijk van het Arabische *al-Subiya*, dat verwijst naar een plaats met een bron of een vruchtbare plek. Toen de Moren in de 8e eeuw het Iberisch schiereiland veroverden, ontdekten ze de Val de Gallinera als een ideale locatie om zich te vestigen. Dankzij hun ingenieuze irrigatiesystemen en kennis van landbouw wisten zij de droge hellingen om te toveren tot een weelderig landschap vol terrassen en boomgaarden.
De nederzetting groeide rondom een landhuis, en al snel ontstond een hechte gemeenschap van boeren en ambachtslieden. Er werd een klein fort gebouwd op een nabijgelegen heuvel — waarschijnlijk op de plek waar nu het kasteel van Forna staat — om de vallei te verdedigen tegen indringers. De huizen van het dorp stonden dicht op elkaar, met smalle straatjes en kleine binnenplaatsen die beschutting boden tegen de felle zon en de wind.
De Reconquista: een dorp in nieuwe handen
In de 13e eeuw veroverde koning Jaime I van Aragón het gebied tijdens de Reconquista. De moslimbevolking mocht aanvankelijk blijven wonen en werken op het land, zij het als onderdanen van de nieuwe christelijke machthebbers. Ze werden mudéjares genoemd en moesten voortaan belasting betalen aan hun nieuwe heren, vaak adellijke families uit Aragón en Catalonië die als beloning voor hun deelname aan de veroveringen landgoederen kregen toegewezen.
Er ontstond een fragiele balans: de islamitische tradities en gebruiken bleven ondergronds voortleven, terwijl het christendom steeds nadrukkelijker zichtbaar werd in de vorm van kerken en processies. In l’Atzúbia en Forna bleven de velden bewerkt en de terrassen onderhouden, maar de sociale verhoudingen waren volledig veranderd.
De uitwijzing van de Moriscos: een leegte in de vallei
In 1609 kwam een abrupt en dramatisch einde aan het Moorse hoofdstuk in de geschiedenis van l’Atzúbia. Koning Filips III beval de uitwijzing van alle Moriscos — afstammelingen van moslims die zich tot het christendom hadden bekeerd — uit Spanje. Ook in l’Atzúbia werden de inwoners gedwongen hun huizen en akkers achter te laten. Ze vertrokken te voet naar de kust en werden op schepen gezet richting Noord-Afrika.
Wat achterbleef was een verlaten dorp. De irrigatiekanalen raakten verstopt, de velden droogden uit en de huizen vielen langzaam uiteen. Het dorp en zijn omgeving veranderden in een spookachtige stilte. De vallei, die ooit gonste van het leven, leek vergeten.
Herbevolking en nieuwe bewoners
Om de verlaten dorpen weer tot leven te wekken, trokken de koninklijke autoriteiten kolonisten aan uit andere delen van het koninkrijk Valencia, vooral uit de vlaktes van Alicante en
uit Aragón. Deze nieuwe bewoners brachten hun eigen dialect, gewoonten en gerechten mee. Ze herstelden de verwaarloosde terrassen, renoveerden de ingestorte huizen en bliezen het dorpsleven nieuw leven in. In deze periode werd ook de kerk van San Vicente Ferrer gebouwd of verbouwd, als symbool van het herwonnen christelijke karakter van het dorp.
Het dorp bleef klein en nederig, maar de gemeenschap was hecht en veerkrachtig. De nieuwe bewoners hielden vast aan de landbouw en herstelden langzaam maar zeker de oude irrigatiekanalen en terrassen, zodat de vallei weer vruchtbaar werd.
18e en 19e eeuw: een kalm dorpsleven
De 18e en 19e eeuw waren periodes van relatieve rust voor l’Atzúbia. Het dorp ontwikkelde zich in een langzaam tempo. De bevolking nam gestaag toe, en naast de landbouw verschenen kleine ambachten en winkeltjes. De markten in nabijgelegen steden zoals Pego en Dénia boden afzetmogelijkheden voor hun amandelen, druiven en olijfolie. De sociale structuur draaide rond de kerk en het dorpsplein, waar dorpsfeesten en processies een welkome afwisseling boden op het harde werken op het land.
In de 19e eeuw had Spanje te maken met de Carlistenoorlogen en politieke onrust, maar afgelegen dorpen zoals l’Atzúbia bleven grotendeels gespaard van directe strijd. Wel werden de dorpen regelmatig aangeslagen om soldaten en voorraden te leveren, wat de toch al schaarse middelen onder druk zette. Emigratie naar steden en zelfs naar Zuid-Amerika was in deze periode niet ongewoon, vooral onder jongemannen op zoek naar betere kansen.
De 20e eeuw: leegloop en nieuw elan
In de 20e eeuw bracht de modernisering van Spanje grote veranderingen. Veel jongeren trokken weg uit het dorp, op zoek naar werk in de opkomende industrie van de steden of naar betere mogelijkheden aan de kust. Huizen kwamen leeg te staan, en sommige landbouwgronden werden niet meer bewerkt. Toch hield de gemeenschap vast aan haar tradities en bleef het dorp standhouden.
Vanaf de jaren ’80 en ’90 kreeg l’Atzúbia nieuw elan. Buitenlanders, vooral uit Noord-Europa, ontdekten het dorp en kochten oude huizen op om ze te restaureren. Ze werden opgenomen in het dorpsleven en brachten nieuwe energie, zonder het traditionele karakter te verstoren. Ook het toerisme begon voorzichtig te groeien: wandelaars, natuurliefhebbers en rustzoekers vonden hun weg naar dit kleine dorp in de Marina Alta.
Vandaag: trots op een rijk verleden
Vandaag de dag ademt l’Atzúbia nog steeds de geschiedenis die in de muren van de huizen en in de stenen van de straten ligt besloten. Het dorp heeft geleerd om veerkrachtig te zijn, zich aan te passen aan nieuwe tijden en toch trouw te blijven aan zijn wortels. De verhalen van de Moriscos, de kolonisten en de vele generaties die hier hebben gewoond, worden nog steeds verteld op het dorpsplein, tijdens de feesten en in de schaduw van de kerk.
Wie door de straten van l’Atzúbia loopt, wandelt in feite door een levend verhaal van strijd, verlies en hernieuwde hoop. Het dorp mag dan klein zijn, zijn verleden is groot en indrukwekkend, een blijvende getuigenis van de mensen die het gevormd hebben tot wat het vandaag is: een plek vol geschiedenis en karakter.